top of page

PTSS volgens DSM-IV

PTSS betekent posttraumatische stress-stoornis

PTSS betekent posttraumatische stress-stoornis (en 'post' betekent 'na') en deze kan zich ontwikkelen als je na een traumatische gebeurtenis de ingrijpende ervaring niet verwerkt krijgt. In de DSM-IV worden de acute stress-stoornis (klachten duren korter dan drie maanden) en de posttraumatische stress-stoornis (klachten duren langer dan vier weken) beschreven. Als na vier tot zes weken de stress-symptomen niet afnemen dan is het raadzaam een (huis-)arts te raadplegen om te onderzoeken of er sprake is van een stress-stoornis en te horen wat de mogelijke behandeladviezen zijn.

Criteria volgens DSM-IV voor een posttraumatische stress-stoornis:

De oorspronkelijke tekst is bewerkt, zodat deze toegankelijker is voor de lezer.

A)

  1. De betrokkene heeft ondervonden, is getuige geweest van of werd geconfronteerd met één of meer gebeurtenissen die een feitelijke dreigende dood of een ernstige verwonding met zich meebrachten of die een bedreiging vormden voor de fysieke of psychische integriteit (lichamelijk en emotioneel veilig en ongeschonden zijn) van betrokkene of van anderen.

  2. Tot de reactie van de betrokkene behoorde intense angst, hulpeloosheid of afschuw. 

 

Noot: Bij kinderen kan dit zich in plaats hiervan uiten in chaotisch of geagiteerd (onrustig en snel opgewonden) gedrag. 

 

B)

De traumatische gebeurtenis wordt voortdurend opnieuw beleefd op één (of meer) van de volgende manieren:

  1. Terugkerende en zich opdringende onaangename herinneringen aan de gebeurtenis door voorstellingen, gedachten of waarnemingen.
    Noot: Bij jonge kinderen kan dit zich uiten in de vorm van terugkerende spelletjes, waarin de thema's of delen van de traumatiche gebeurtenis worden uitgedrukt.

  2. Terugkerend akelig dromen over de gebeurtenis.
    Noot: Bij kinderen kunnen angstdromen zonder herkenbare inhoud voorkomen.

  3. Handelen of voelen alsof de traumatische gebeurtenis opnieuw plaatsvindt zoals de traumatische situatie steeds opnieuw beleven, het hebben van illusies (gedachten die te mooi zijn om waar/reëel te zijn), hallucinaties (waarneming van iets wat er niet is), dissociatieve reacties (onvermogen om bepaalde persoonlijke gegevens te herinneren en het uiteenvallen van besef van tijd en relatie) met al dan niet flashbacks (een terugblik krijgen van een situatie uit het verleden) bij het ontwaken (net wakker worden) of tijdens intoxicatie (verschijnselen die te weeg worden gebracht door een giftige stof in het lichaam).
    Noot: Bij jonge kinderen kunnen traumaspecifieke heropvoeringen voorkomen (Actie en reacties van het kind in dagelijkse situaties waarin het lijkt dat het kind de traumatische ervaring weer opnieuw meemaakt.)

  4. Intens psychisch lijden bij blootstelling aan interne prikkels (van binnen, in je eigen lijf) of externe prikkels (van buiten) die een deel van de traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken.

  5. Fysiologische (lichamelijke, zintuiglijke) reacties bij blootstelling aan interne of externe prikkels die een deel van de traumatische gebeurtenis symboliseren of er op lijken.

Overallert en allert zijn, overprikkeld zijn, overweldig zijn, overspannen zijn kunnen allemaal tekenen zijn van onverwerkte emoties uit onverwerkte traumatische gebeurtenissen.
Herbeleving met nare beelden, ongewenste nare gevoelens en of ongewense lichamelijke reacties kunnen voortkomen uit onverwerkt trauma.

Altijd waakzaam en aftastend op dreiging en gevaar. Steeds terugkerende nare herinneringen. 

C)

Er is aanhoudende vermijding van prikkels die bij het trauma hoorden of afstomping van het algemene reactievermogen (die niet aanwezig was voor het trauma), zoals blijkt uit drie of meer van de volgende symptomen:

  1. Pogingen om gedachten, gevoelens of gesprekken horend bij het trauma te vermijden.

  2. Pogingen om activiteiten, plaatsen of mensen die herinneringen oproepen aan het trauma te vermijden.

  3. Onvermogen zich een belangrijk deel van het trauma te herinneren,

  4. Duidelijk verminderde belangstelling voor of deelneming aan belangrijke activiteiten.

  5. Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen.

  6. Beperkt uiten van genegenheid; bijvoorbeeld niet in staat zijn gevoelens van liefde te ervaren.

  7. Gevoel een beperkte toekomst te hebben, geen beschikking hebben over een normale levensverwachting. Bijvoorbeeld de overtuiging hebben dat je geen echte vrienden zult krijgen of partner zult vinden, je geen goede baan zal vinden, of zelf geen kinderen kunt krijgen.

 

D)

 

Aanhoudende klachten van verhoogde prikkelbaarheid (niet aanwezig voor het trauma), zoals blijkt uit twee of meer van de volgende symptomen:

  1. Moeite met inslapen of doorslapen.

  2. Prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen.

  3. Moeite met concentreren.

  4. Overmatige waakzaamheid.

  5. Overdreven schrikreacties.

 

E) 

 

Duur van de stoornis (symptomen in B, C en D) langer dan één maand.

 

F)

 

De stoornis veroorzaakt in bepalende mate lijden of beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke gebieden in het leven.

Acute stress-stoornis

De acute stress-stoornis heeft dezelfde oorzaak en symptomen als PTSS, maar duurt tussen de twee dagen en drie maanden en treedt binnen een maand na de traumatische gebeurtenis op. Bij een acute stress-stoornis zien we minstens drie van de volgende dissociatieve symptomen:

  1. Het vervreemd, verdoofd, onthecht of afwezig zijn van de eigen emoties en de eigen emotionele reacties.

  2. Een verminderd bewustzijn van de omgeving (in een waas verkeren).

  3. Geheugenverlies.

  4. Derealisatie; de betrokkene ervaart de vertrouwde omgeving als vreemd en onwerkelijk, waarbij hij het gevoel heeft buiten de werkelijkheid te staan, alsof er een scheiding is tussen hemzelf en de wereld om hem heen.

  5. Depersonalisatie; de betrokkene voelt zich vervreemd van het eigen gevoel, de eigen innerlijke belevingswereld, van zijn eigen persoon en zijn eigen lichaam.

Verschil tussen DSM-IV en DSM 5

De acute stressstoornis en PTSS vallen in de DSM 5 niet meer onder het hoofdstuk Angststoornissen, maar onder het nieuwe hoofdstuk Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen.

Volgens de DSM 5 moet uitdrukkelijk vermeld kunnen worden dat de betrokkene de traumatische gebeurtenis zelf of indirect heeft meegemaakt, of er persoonlijk getuige van is geweest, om in aanmerking te komen voor de classificatie van acute stressstoornis. In de DSM 5 wordt ook bij PTSS uitdrukkelijk omschreven welke gebeurtenissen in aanmerking komen voor de benaming 'traumatische gebeurtenis'. De classificatiedrempel voor PTSS voor kinderen en adoloscenten is verlaagd. De PTSS is nu een ontwikkelingssensitieve stoornis en er zijn afzonderlijke criteria toegevoegd voor kinderen in de leeftijd van zes jaar of jonger.

Het criterium A2, subjectieve reactie op een traumatische gebeurtenis zoals intense angst, hulpeloosheid of afschuw, in DSM-IV is in de DSM 5 verwijderd. De DSM-IV kent drie belangrijke symptoomclusters (B, C en D) voor PTSS. In de DSM 5 is één van deze symptoomclusters opgesplitst in twee verschillende clusters. De DSM 5 heeft daardoor vier belangrijke symptoomclusters gekregen. In het kort:

DSM-IV

  • B) De persoon herbeleeft het trauma voortdurend.

  • C) Aanhoudende vermijding van prikkels die aan het trauma doen denken of afstomping van het reactieve vermogen.

  • D) Aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid. (niet aanwezig voor het trauma), zoals blijkt uit twee of meer     van de volgende symptomen:

          - Moeite met inslapen of doorslapen.
          - Prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen.
          - Moeite met concentreren.
          - Overmatige waakzaamheid.
          - Overdreven schrikreacties.

 

DSM 5

  • B) Aanhoudende indringende herinneringen aan de traumatische gebeurtenis(sen).

  • C) Aanhoudende vermijding van prikkels die samenhangen met de traumatische gebeurtenis(sen).

  • D) Volhardende negatieve veranderingen in cognities (gedachten) en stemmingen die samenhangen met de traumatische gebeurtenis(sen), zoals volhardende negatieve gemoedstoestanden.

  • E) Veranderingen in prikkelbaarheid en reactief vermogen die samenhangen met de traumatische gebeurtenis(sen), zoals prikkelbaar gedrag, woedeuitbarstingen en roekeloos of zelfdestructief gedrag.

Bronvermeling: F.C. Verhulst: Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Annejet Rümke: Verkenningen in de psychiatrie. Boompsychologie.nl

bottom of page